donderdag 31 december 2015

Het aura van de hobbyclub


Over de nominaties voor de VSB-prijs (6 en slot)
 
 
Prozaprijzen worden soms uitgereikt aan debutanten of bijna-debutanten en in ieder geval zijn ze tussen de genomineerden vrijwel altijd te vinden. Uit het recente verleden herinner ik me Niña Weijers, Joost de Vries, Peter Buwalda, Jamal Ouariachi, Miquel Bulnes. Op de Librislijst die ik voor me heb, staan de debuten van Raskin, Jongstra, Pointl, Thomése, Benali, Mortier, Novaire, Bakker, Vuijsje en dan zijn me er vast nog een paar ontgaan. Het groepsportret van de VSB-prijs 2016, vier door levenservaring getekende oudere heren plus een jonge vrouw, is voor de grote prozaprijzen niet goed denkbaar.
Het moet te maken hebben met een verschil tussen poëzie en proza. Hoe komt het dat de kwaliteit van schrijvers als Jongstra, Benali, Thomése en Mortier meteen te zien is en die van dichters pas na een langetermijninvestering van de uitgeverij en henzelf? Waarom spelen juist bij poëzie de selectiecriteria van drie of vier uitgeverijen zo’n belangrijke rol en vertrouwt een VSB-jury blindelings op de poortwachtersfunctie die blijkbaar iedereen ze toekent?
Belangrijk is, denk ik, dat uitgeverijen steeds meer als enigen die poortwachtersfunctie zijn gaan vervullen. Het is vaker gezegd: de poëziekritiek is bijna helemaal verdwenen uit de dag- en weekbladen. Eigenlijk kent Nederland op dit moment nog maar één echte papieren poëziecriticus die wat er op de markt komt consequent volgt en er kritisch en intelligent over schrijft: Piet Gerbrandy in De Groene. Tijdschriften als Awater en Poëziekrant proberen de lacune op te vullen, maar die hebben het aura gekregen van de hobbyclub. Belangrijke en minder belangrijke dichters schrijven over belangrijke en minder belangrijke dichters met wie ze zich verwant voelen. In de kleine niche die poëzie is, blijft iedereen in de nog kleinere niche van zijn voorkeur. Op internet verschijnen vaak interessantere stukken, maar de tendens is daar niet anders en dat is niet zo vreemd: voor de eindeloze versplintering lijkt internet uitgevonden.
En dan krijgt de jury van de VSB-prijs 114 dichtbundels voor zich. In het genre van de poëzie: het genre waar alles mogelijk is. Van de hooggestemdheid van Jacob Groot tot de droevige moppen in proza van Maud Vanhauwaert; van de alexandrijnen van Ilja Pfeijffer tot geklaag over een trema bij Martijn Benders. De romans waarmee Jongstra, Benali, Thomése en Mortier als beginnend auteur indruk maakten op een jury hadden kwaliteiten die zich veel meer lenen voor intersubjectieve overeenstemming: plot, stijl, originaliteit, personages, structuur, visie op de wereld. Alsof er een mal bestaat die de eigenheid laat uitkomen.
Dat ligt bij poëzie anders. Wat we hebben zijn 114 zeer diverse poëziebundels en vijf juryleden: twee dichters, twee academici en een vertaler van poëzie uit het Duits. Mannen en vrouwen die ook nog verder wat te doen hebben en zich beschikbaar stellen uit verantwoordelijkheidsgevoel. Ze volgen de enige weloverwogen voorselectie die er wordt gemaakt: die van de uitgeverijen. Bij zo'n op niets vast te pinnen genre als de poëzie, dat bovendien niet altijd even serieus wordt genomen, nomineren ze bundels die naast het uitgeversaura meestal ook nog het aura van een auteursoeuvre, van ernst en levenservaring met zich meebrengen. Nominaties zonder aura doen zich niet voor. Het leidt ertoe dat je over de genomineerde bundels veel moois kunt zeggen, maar niet dat het de beste bundels uit een bepaalde periode waren. De rol van het aura - zie de vijf vorige artikelen: het rouleerschema van de uitgeverijen, Boskma's drempelervaring, de auteursreputatie, de oververtegenwoordiging van mannen die de les van het leven hebben geleerd - is daarvoor simpelweg te groot.

Van juryleden wordt gevraagd dat ze in een paar maanden tijd meer dan honderd dichtbundels beoordelen. In een wereld zonder serieuze poëziekritiek en bij een genre dat ongrijpbaar is, is het aura dat een bundel vergezelt het eerste wat ze waarnemen. Hoe zou het anders kunnen? Wat beleven we eigenlijk als we poëzie lezen? Voor een geleerd publiek hebben ervaren poëzielezers daar onlangs enkele uitspraken over gedaan. Een van hen leest twee regels en ziet “de hele eeuwigheid en de hele vergankelijkheid en het menselijk bestaan en mijzelf en van wie ik hou”; een ander: “een gedicht lezen is aangesproken worden door iemand die een speciale verstandhouding met je wil opbouwen” en:  “het gedicht is de arena waarin de materialiteit van klank en ritme de worsteling aangaat met de spiritualiteit van de betekenis”; weer een ander wordt geconfronteerd met “die gekte die blijkbaar een kenmerk van het dichten is – niet eens zozeer in de persoon van de dichter als wel in het doelgericht afzonderen van betekenis en emotie in een uiterst beperkte uithoek van onze werkelijkheid.” Het klinkt allemaal nogal intens. Zelf ervaar ik, misschien als gevolg van dat doelgericht afzonderen in een uiterst beperkte uithoek, het lezen van poëzie vooral fysiek: als de overgave aan een stem en een wereld die iets in mij consolideert, maar me ook desoriënteert. Wanneer ik dagenlang poëzie lees, knal ik tegen alle keukenkastjes.
De overgave aan intensiteit. Van een jury met de pretentie van de VSB-jury vragen we drie maanden lang niets anders.


Eerdere afleveringen van hier tot hier, met een prequel.

donderdag 24 december 2015

Het aura van de ernst


Over de nominaties voor de VSB-prijs (5)                                      


Het aura van de uitgever en de auteur: van de bundels die genomineerd werden voor de VSB-prijs besprak ik er drie en die bleken van zo'n aura niet los te denken. In een fraai stuk schreef iemand die zich Lezeres des vaderlands noemt over iets anders dat voor vier van de vijf bundels ook heel belangrijk lijkt te zijn: het aura van de rijpere man. Boskma, Tellegen, Pfeijffer, Van Istendael - ze zijn allemaal boven de vijfenveertig en in sommige gevallen daar ruim boven. Hun rijpe manzijn blijkt uit een aantal passages die de Lezeres vrolijk citeert. Puur vergeestelijkt worden oudere mannen: zo zetten ze op hun bundels covers die geen vrouw zich kan permitteren. Pfeijffer op zijn verzamelbundel De man van vele manieren; Nolens met Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen:

Mannen mogen alle ruimte innemen die ze willen, zelfs naakt en koketterend met hun lichamelijk verval. Als een vrouw dat zou doen, zou niemand haar meer serieus nemen, laat staan het over haar poëzie hebben.

Aldus de nationale lezeres.

Het aura van de ernst, van de mannelijke gerijptheid - ik geloof dat we mogen vaststellen dat het bij de genomineerde poëzie vooral daarom lijkt te gaan. Heel anders ligt het bij proza, ook geen misselijk genre. Voor Libris, Ako en Gouden Uil worden regelmatig jonge mannelijke schrijvers genomineerd; soms wordt zo'n prijs zelfs toegekend aan een debutant. Juist bij het genre van de poëzie zijn aura's en andere effecten van literaire socialisatie blijkbaar van cruciaal belang. 

Wat hebben we nu? Vier rijpere heren en een jonge vrouw. Het is alsof we de synopsis lezen van een arthousefilm uit de jaren zeventig: drie genderrevoluties geleden. In haar uniciteit bevestigt de jonge vrouw eerder de bestaande verhoudingen dan dat ze die aantast. Welk aura hangt er verder rond Maud Vanhauwaert? Zou haar poëzie ook de aandacht hebben getrokken van de jury als ze niet was uitgegeven bij een van de Grote Uitgeverijen uit het rouleerschema?

Ik weet het niet. Ik kocht haar door Querido prachtig uitgegeven bundel twee maanden geleden en dat bleek toen al de vijfde druk te zijn. In de bundel stak een inlegvel met een overzicht van haar vele optredens in Vlaanderen; Vanhauwaert heeft een reputatie als performer en cabaretière. Ook in haar poëzie zelf doorbreekt ze moeiteloos genregrenzen. 'U kan dit boek lezen als een bundel gedichten, als een bochtig verhaal of als een kleurrijke optocht van droevige moppen,' meldt de achterflap. De gedichten hebben vaak de bladspiegel van proza; ze worden onmiskenbaar poëzie door het principe van de herhaling. Maar het is poëzie met de moraliteit van de kunstacademie - met precies die mengeling van het persoonlijke, afstandelijke en raadselachtige waar generaties in getraind worden. Ik kan me de bundel goed voorstellen als een uitgave van een progressieve Vlaamse uitgeverij als Het balanseer; ik kan me hem ook voorstellen zonder podiumreputatie. Hij zou aan de aandacht van de VSB-jury zijn ontsnapt. 

Blijft over Idyllen; nieuwe poëzie van Ilja Leonard Pfeijffer. 175 bladzijden poëzie, vijftig lange gedichten met niets anders dan gepaard rijmende alexandrijnen. De inhoud: maatschappijkritiek, het verlies van illusies aangaande de liefde en andere vormen van menselijk samenzijn. Soms bestaat zo'n lang gedicht in zijn geheel uit één grote, logisch opgebouwde redenering, soms uit een aaneenschakeling van associaties. Heel veel associaties. De vormvirtuositeit - al die alexandrijnen alleen al - en de ernst van de boodschap maken het zeer waarschijnlijk dat deze bundel ook opgemerkt zou zijn wanneer hij niet bij een van de uitgeverijen uit het rouleerschema was verschenen. Het is ook de enige van de vijf bundels die vóór de nominatie uitvoerig werd besproken. Ik vind zelf dat er iets aan deze poëzie ontbreekt, maar als er één bundel zonder secundair aura een jury op zou kunnen vallen, dan is het deze.

Of kan zelfs zo'n bundel van Pfeijffer niet zonder aura? Ik begon deze reeks met wat ik een Verbijsterend Feit vond: de bundel Nieuwe zon; een megagedicht van Jacob Groot was niet genomineerd voor de VSB-prijs. Alsof je Ulysses passeerde voor een streekroman. Het had er veel van weg dat Groots bundel was verschenen bij de verkeerde uitgeverij. Hoe komt het dat voor de onderkenning van kwaliteit in poëzie de waarneming van een aura zo doorslaggevend is? Waarom is het voor poëzie zo belangrijk dat we als lezers, critici en beoordelaars in een bepaalde richting worden geduwd? Waarom socialiseren we op de manier waarop we dat doen?


Eerdere afleveringen van hier tot hier. Wordt vervolgd.

zaterdag 19 december 2015

Dit goede dal


Vandaag dit gedicht op de kalender van Van Oorschot:

Madurodam

Nu ben ik groot genoeg,
de straat ligt aan mijn voet.

Beloop hier de essentie van het land:
een gracht met pand,
een koe met waterkant.

Alles houdt zijn maat:
het regiment, de dirigent,
de torenklok die steeds maar slaat.

De optocht maakt een zacht kabaal,
men fluistert Nederlandse taal,
ook Surinamers zijn op schaal.

Wij reuzen doen geen kwaad,
omhelzen kerken,
doven nog een waakvlambrand
en nemen afscheid van dit goede dal.

Het leven is er niet te groot,
de mensen gaan er heel klein dood.


Het komt uit Viewmaster, de debuutbundel uit 1997 van Co Woudsma. Misschien ligt het aan mij, maar het doet mij heel sterk denken aan dit beroemde bloemlezingengedicht:


Reisbrief

waarde vriend het is hier prachtig
de koeien zijn ontroerend drachtig

de spoorlijn loopt dwars door het dal
een vrouw beheert de waterval

elk huis of hok met beemd en gaard
verkoopt men op een ansichtkaart

de mensen lopen traag en stug
en komen op geen stap terug

men zegt god heeft ons klein gebouwd
maar sneed ons uit behoorlijk hout

dit alles sta ik aan te zien
zo is het paradijs misschien

en verder is hier alles prachtig
het wordt me soms wel eens te machtig


Dit gedicht uit 1960 uit een door hemzelf bekostigde bundel van een auteur die Aart Kok heette en zich Bergman noemde, was de grote verrassing in het boekenweekgeschenk van 1975. Bericht aan de reizigers was een bloemlezing met verhalen en gedichten over het mooie van reizen die was samengesteld door C. Buddingh'. Honderdduizenden lezers zagen Bergman opeens in het gezelschap van Couperus, Van Ostaijen, Reve, Vasalis. Het leidde tot de publicatie van echte bundels bij Querido en een bescheiden literaire reputatie. Het hoogtepunt was meteen het eindpunt: een Privé-domeindeeltje met dagboekachtige notities. Aforismen als 'Ik ben een gediplomeerd ademhaler met een geldig startbewijs' en 'De mens, het enige dier dat zijn kont afveegt' konden weinig genade vinden in de kritiek.

Het is raar: ik vind Reisbrief een formidabel gedicht, zag andere gedichten van Bergman in bloemlezingen en heb nooit de behoefte gevoeld verder ook maar iets van hem te lezen. Een onehitwonder. Dat de literair geïnteresseerde Woudsma het boekenweekgeschenk onder ogen heeft gehad, lijkt me zeer waarschijnlijk. Dat er tussen Madurodam en Reisbrief een zekere verhouding bestaat, lijkt me ook zeer waarschijnlijk.

Formeel lijkt het alsof voor Madurodam de ijzeren regelmaat van Reisbrief een stiekeme norm is: korte strofes, maar niet consequent van twee regels; gepaard rijm, maar net niet overal; een cadans van vier jamben, maar dan eigenlijk pas vanaf 'de torenklok die steeds maar slaat' - op de helft dus van het gedicht. De enige uitzondering is vanaf dat moment 'omhelzen kerken' - iets wat je kunt doen in Madurodam, maar wat hier wel een heel sterk accent krijgt. In een wereld waar 'alles' zijn maat houdt en op schaal is, bestaat er blijkbaar ook iets waarvan de disproportionaliteit in het oog springt. 

Daarbij vergeleken schetst Reisbrief een echt paradijs. Ik heb me altijd een panoramisch tafereel voorgesteld vanaf een heuvel. Dat is misschien niet noodzakelijk, maar ook zonder vogelperspectief zijn er de nodige overeenkomsten. In beide gedichten is de mens klein, wordt een wereld geschetst vol regelmaat, zijn er koeien, is er - op dezelfde plek in het gedicht - een waterkant en een waterval, gaat het over 'alles' en 'dit alles'. Het meest opvallend vind ik de karakterisering van Madurodam als 'dit goede dal'. Het is een paar jaar geleden dat ik in Madurodam geweest ben, maar ik herinner me toch vooral een horizontale uitgestrektheid. Wanneer de beleving die net achter de rug is, wordt samengevat, moeten we blijkbaar het realistisch kader verlaten.

Dat ligt heel anders in Reisbrief. Vanaf het begin zijn we in een realistisch dal en dat blijven we. Het is de aanblik daarvan die het lyrisch subject de nodige gemoedsbewegingen bezorgt. Gemoedsbewegingen worden in Madurodam nauwelijks benoemd: de waargenomen miniatuurwereld is een 'goede' en 'niet te groot'; dat de wereld die daartegenover staat, de echte wereld, slecht zal zijn en wel te groot, ligt voor de hand. Als Reisbrief inderdaad als een aannemelijke intertekst kan worden gezien voor Madurodam, kan het gedicht dan ook als een interpretant dienen? Geeft Reisbrief aan Madurodam méér betekenis, of een andere betekenis?

De samenhang tussen de formele en inhoudelijke kenmerken suggereert wel zoiets. In Reisbrief is formele regelmaat een norm die in het gedicht wordt verwerkelijkt; het paradijs wordt weliswaar van een afstand, maar als een geheel waargenomen. In Madurodam lijkt dezelfde formele regelmaat de norm, maar wordt ze slechts af en toe verwerkelijkt. Ook inhoudelijk zijn er doorbrekingen van het paradijselijke kader: buiten de realistische schaal van Madurodam en zijn bewoners om wordt er een kerktoren omhelsd en afscheid genomen van iets als een dal. Iemand die zichzelf als een goedige reus karakteriseert, ziet een wereld waarin het leven tegenovergesteld is aan het zijne en dat is een wereld waarin het leven niet te groot is. Zo'n lyrisch subject lijdt aan zichzelf en zijn existentie. Terwijl in het gedicht uit 1960 het paradijs een fraai uitzicht is, lijden in het gedicht uit 1997 postmoderne reuzen aan hun postmoderne gebrokenheid en die gebrokenheid ervaren ze lijfelijk. 

En zo klopt alles precies. Bewust, halfbewust of onbewust verwerkte Woudsma het gedicht van Bergman in zijn eigen gedicht en dat leidt ertoe dat een gedicht uit 1997 eigentijdser is dan een gedicht uit 1960. Toch blijf ik Reisbrief nog steeds briljant vinden en Madurodam wat minder. Het komt door rijmen, regels, een cadans. Gelukkig maar dat literatuurgeschiedenis uiteindelijk een fictieve constructie is en dat wie leest op het moment dat hij leest, leeft in de illusie van de gelijktijdigheid.



Op Neder-L reageerde Co Woudsma:

Beste Gert de Jager,

Een oud-cursiste van me wees me op dit artikel.

Ik ken het gedicht van Bergman goed, en ik kende het ook al goed toen ik in de jaren '90 'Madurodam' schreef. Maar áls er van beïnvloeding sprake is, moet dat compleet onbewuste beïnvloeding zijn! Noch tijdens het schrijven, noch daarna heb ik (tot vandaag!) aan (een verband met) 'Reisbrief' gedacht.

Mijn gedicht is eenvoudigweg geïnspireerd op een bezoek dat ik ooit aan Madurodam bracht.

Overigens ligt het echte Madurodam wel degelijk in een soort 'dal', het ligt in elk geval iets lager dan de omgeving. Natuurlijk is in mijn gedicht ook om meer geestelijke redenen voor de formulering 'dit goede dal' gekozen.

Voor mij gaat 'Madurodam' deels over het prettige van een kleine, op het eerste gezicht makkelijk beheersbare wereld en deels over de tegelijkertijd irritante én schattige klein(burgerlijk)heid van het échte Nederland. Maar anders interpreteren kan natuurlijk altijd.

Met vriendelijke groet,

Co Woudsma


Beste Co Woudsma,

Leuk dat u terugschrijft. Dat de verwerking van zo'n beroemd gedicht als dat van Bergman onbewust geschiedt, is iets waarmee ik van meet af aan rekening heb gehouden. De theoretici van de intertekstualiteit gaan ervan uit dat we van met een cultureel bepaald repertoire aan associaties en tegenstellingen rondlopen en dat een goed nieuw gedicht in het licht daarvan beschreven en geanalyseerd kan worden. Het goede en nieuwe wordt zichtbaar in het licht van het voorafgaande. Wat dat betreft is het voor mij erg prettig te vernemen dat u Reisbrief inderdaad goed kent.

Overigens geloof ik dat onze interpretaties elkaar bepaald niet uitsluiten.

Hartelijke groet,

Gert de Jager




Beste Gert,

Ik sluit onbewuste beïnvloeding zeker niet uit. Ik heb wel eens een prachtige liedmelodie bedacht, een tijdje later vond ik dezelfde melodie terug bij de Beatles... Dat is natuurlijk een afdoende bewijs van onbewuste beïnvloeding.

En nee, onze interpretaties sluiten elkaar niet uit.

Ik las net (nog vluchtig)in uw VSB-bespiegelingen. Misschien heeft u Het Parool van afgelopen donderdag gezien, een krant vol eindejaarlijstjes. De poëzierecensente van voornoemde krant, Dieuwertje Mertens, vond mijn bundel 'Hoogste zomer' de beste van het jaar. Goed, natuurlijk maar de mening van één deskundige, maar leuk om te lezen als je zelf de auteur bent...

Groeten uit het pittoreske Vechtstadje Weesp,

Co Woudsma

 

donderdag 17 december 2015

Hoe het is


Over genomineerde dichtbundels en hun aura (4)
 

Wat voorafging. Bundels die genomineerd worden voor de VSB-prijs, de prijs voor de beste dichtbundel van het jaar, zijn afkomstig van een beperkte hoeveelheid uitgeverijen. Wie de prijs krijgt toegekend, lijkt bepaald te worden door een rouleerschema. Dat het aura van de uitgeverij doorslaggevend is, blijkt uit de casus van Pieter Boskma die na meer dan vijftien bundels overstapt naar de Bezige Bij en dat in een gedicht beschrijft als een drempelervaring. Zijn bundel Zelf is de eerste in zijn hele oeuvre die voor de prijs wordt genomineerd. 

Ik zou een vraag proberen te beantwoorden: wat blijft er over van de poëzie in de vijf genomineerde bundels wanneer je het uitgeversaura wegdenkt? Zou ze deze jury nog steeds zijn opgevallen - of welke jury dan ook? Het is lastig om zo'n vraag te beantwoorden zonder kwaliteitsoordelen te vellen en een eigen top vijf te poneren, maar daar gaat het niet om. Het gaat om een inzicht, een diep inzicht, in de mechanismen van het 'veld'.

Pieter Boskma debuteerde bij In de Knipscheer voordat hij overstapte naar Bert Bakker/Prometheus en een paar decennia later naar De Bezige Bij. De poëzie in Zelf: hoe zouden we die waarnemen wanneer Boskma bij In de Knipscheer was gebleven? Het is goed voorstelbaar: In de Knipscheer is zo ongeveer de sympathiekste uitgeverij van Nederland en die zou deze gedreven oeuvrebouwer alle ruimte hebben gegund. Maar een zeventiende of achttiende bundel Zelf... De clichés die iedereen in Boskma's poëzie onderkent, de grootspraak en het vulsel - zouden critici en jury's Boskma dat alles vergeven zoals ze hem dat vergeven in een bundel van De Bezige Bij?

Nog meer bundels dan Boskma schreef Toon Tellegen: meer dan vijfentwintig. Meer dan Boskma is Tellegen ook een gelauwerd en geliefd auteur. Deze bundel met zijn overigens briljante titel De werkelijkheid: hoe zou die zijn gelezen als daar niet een heel oeuvre, poëzie en niet-poëzie, aan vooraf was gegaan? Wat zou er gebeurd zijn wanneer hij als debuut was verschenen bij een eenmansuitgeverij, ergens tussen Groningen en Kortrijk? De weinig geconcentreerde parlandostijl, de zich in zichzelf verstrikkende anekdotes en sententies - wat zou ervan overblijven zonder het aura van de uitgever en, in dit geval, de auteur? De nominatie van De werkelijkheid is een wonderlijke: de bundel onderscheidt zich nauwelijks van veel van Tellegens eerdere bundels. Een bijzondere bundel die zich wel onderscheidde was het in 2012 verschenen De optocht. Het heeft er veel van weg dat de jury in dit geval niet een bundel bekroont, maar een schrijverschap van een halve eeuw. Ruim een maand voordat de nominaties bekend werden, verscheen Daar zijn woorden voor, een fraaie Rainbowpocket met een keuze uit Tellegens werk. Toeval? Een inspiratiebron voor de jury?

Een jury heeft een beperkte hoeveelheid tijd om een keuze te maken uit 114 dichtbundels en laat zich leiden door het aura van uitgevers en auteurs. Het is misschien niet zo vreemd. Ze komen een bundel tegen van Geert van Istendael - de bundel waarvan ik eerder vermoedde dat daarover het meeste te doen zou zijn en die voorspelling lijkt aardig uit te komen. Ook Van Istendael is een auteur met een oeuvre: een essayistisch oeuvre vooral. Ik herinner me een roman Altrapsodie die ik best mooi vond en weer snel vergat. De titel van Van Istendaels bundel Het was wat was - een verwijzing naar Iemand Die Is Wie Hij Is - laat meteen al zien wat er mis is: zelden heb ik poëzie gelezen waarin de verhouding tussen de woorden en de dingen zo onproblematisch is. Een fragment uit het lange, apocalyptische slotgedicht:

Maar deze hogere goden daalden af
van bergtoppen, zij traden uit verheven tempels
zij volgden neerwaarts kronkelige paden
verhuld in mist
de hogere goden naderden
bemantelden met nevelslierten
de toxicologie van geld
de onverbiddelijke entropie van mammon


Mist is mist en nevelslierten zijn nevelslierten. Mammon is mammon. De profeet Jesaja, Van Istendaels model, had een erotischer verhouding tot de taal en kende tegelijkertijd meer moderne taalscepsis. Los daarvan: het lijkt me ondenkbaar dat Het was wat was genomineerd zou zijn wanneer de bundel niet uitgegeven was bij een van de uitgeverijen uit het rouleerschema en ook Van Istendaels reputatie als ernstig intellectueel zal hem niet in de weg hebben gezeten.

Hoe zit het met de andere twee bundels?



Eerdere afleveringen van hier tot hier. Wordt vervolgd.

maandag 7 december 2015

Het aura zelf


Over de nominaties voor de VSB-prijs en het Iljaeffect (3)
 
Het experiment van Ilja Gort - wijn uit een gewone fles, wijn uit een plastic fles, wijn uit een luxe fles en dat allemaal voorgezet aan heuse wijnkenners - is nogal lastig na te volgen als het om poëzie en het aura van een uitgever gaat. Aan welke proefpersonen zou je poëzie uit VSB-bundels kunnen voorzetten? Wat zijn het voor poëziekenners die gedichten van Boskma, Van Istendael, Pfeijffer, Tellegen, Vanhauwaert niet herkennen - van in ieder geval twee of drie van hen? Beter, heel veel beter, is het om als een nijvere taalkundige te vertrouwen op gedachte-experimenten en de hoogsteigen intuïtie. 

Bij de bundel Zelf van Pieter Boskma is dat nog het minst nodig. Vlak na het verschijnen schreef criticus Chrétien Breukers dit:

Stel, dacht ik na lezing van het gedicht, dat een volledig onbekende dichter mij dit zou sturen? Wat zou ik doen? Ik zou allereerst zeggen: snoei alle stoplappen. Niet ‘Terwijl ik de tram in stapte’ maar ‘Ik stapte in de tram’ en zeker niet ‘Ik spoorde rustig voort’, enfin, en zo nog een stuk of twintig dingen. Ook zou ik voorzichtig iets zeggen over het ritme, dat niet ritmisch is maar als een soldaat die ze in zijn knie hebben geschoten voorthobbelt. Tot slot zou ik me bekreunen over de grote hoeveelheid clichés die ik aantrof in het gedicht. Een lichtgevende gracht... Een brutaal zingende merel...

Ik zou de jonge dichter aanraden om opnieuw te beginnen.


Het gedicht dat Breukers zo dodelijk bespreekt - en wat mij betreft dodelijk accuraat - is het eerste gedicht van de bundel. Het is toevallig ook het gedicht dat integraal geciteerd wordt in de laudatio van de VSB-jury. De dichter zit in de tram:

Hoop en vrees, een koppig koppel dat elkaar
nooit loslaat, maar ik spoorde rustig voort
langs regel na stillere regel, hopend op de volgende,
vrezende dat die niet kwam – al hoeveel jaar.


Museumplein, ik moest eruit en alles klopte weer.
Ik stak schuin over het gras naar mijn nieuwe
uitgeefhuis, het vers was bijna af, een merel
zong brutaal op het Amerikaanse consulaat.


Wat zien we en wat lezen we? Na meer dan vijftien bundels, waaronder het publiekssucces Doodsbloei, stapt Boskma over de drempel van een nieuw 'uitgeefhuis'. Dat is De Bezige Bij. Het lijkt nogal belangrijk. De plaats van het gedicht in de bundel, de titel 'Ontwakend zelfportret' in een bundel die dan ook nog Zelf heet - het wekt de suggestie dat hier een algehele regeneratie in gang wordt gezet en dat deze handeling van het over de drempel stappen er onlosmakelijk mee verbonden is. Na meer dan vijftien bundels bij In de Knipscheer, Bert Bakker en Prometheus blijkt de dichter, letterlijk en figuurlijk, op weg te zijn naar iets nieuws: een bundel bij een van de uitgeverijen uit het VSB-rouleerschema

En dan is het die bundel die als eerste uit een heel oeuvre voor de prijs wordt genomineerd. Boskma's poëzie moet in Zelf een opmerkelijke kwalitatieve sprong hebben gemaakt. Of er is iets anders aan de hand en dat wordt nu onafhankelijk van het op zichzelf al onthutsende rouleerschema aangetoond: voor de nominatie voor een prijs als de VSB-prijs, de prijs die als een prijs voor de 'beste' poëziebundel wordt geafficheerd, doet de naam van het uitgeefhuis ertoe.


Eerdere afleveringen hier, hier en eigenlijk ook al hier. Wordt vervolgd.

maandag 23 november 2015

Auratische variabelen: het Iljaeffect

Over de VSB-prijs (2)


De andere Ilja: een mediapersoonlijkheid die, met alpinopet en al, zo voldoet aan het cliché van een Franse wijnboer dat ook hij een personage van Marten Toonder had kunnen zijn. Waar Van 't Hof in zijn vrolijke filmpje naar verwijst is een heuse proefneming. Connaisseurs krijgen van Ilja wijn ingeschonken uit een gewone fles, een plastic fles en een fles waarvan het glas ruim een euro kost. De wijn uit de plastic fles wordt soms met een vertrokken gezicht uitgespuwd, die uit de luxe fles verzaligd opgedronken. Toch gaat het, u raadt het al, om dezelfde wijn.

Het zijn proefnemingen die vaker in de media opduiken en waarmee goedkope supermarkten willen scoren. Een beetje kinderachtig misschien wel: dat veel producten het vooral of ook van een aura moeten hebben, weten we allemaal. Perfecte imitaties, zelfs wanneer als het gaat om massaproducten als tassen of parfums, zijn minder waard omdat ze het aura van de authenticiteit missen. Als er één product is dat het moet hebben van auratische toeschrijvingen dan is het wel wijn. Het jargon van vinologen dient vast heel veel doelen, maar creëert op de eerste plaats een gemeenschap van kenners en autoriteit.

Wat kennen kenners? Als het om wijn gaat een wereld waarin doorgaans een relatie bestaat tussen de luxe van de verpakking en de kwaliteit van de inhoud. De wereld van kenners is per definitie geordend en rechtvaardig - als het niet zo was, waren ze geen kenner. Dankzij de orde van de wereld zijn kenners tot het kennerschap opgestegen en dat maakt die wereld tot een wereld die klopt. Een proefneming als die van de andere Ilja leidt tot een pijnlijk incident dat voor de autoriteit van een individu grote gevolgen kan hebben. Wie een kwaliteitswijn uitspuwt omdat hij uit een plastic fles wordt ingeschonken, loopt het risico te worden geëxcommuniceerd door de gemeenschap van kenners. Het is de gemeenschap die het individu corrigeert.

Tenzij er iets mis is met de gemeenschap zelf. Het rouleerschema dat de toekenning van de VSB-prijs lijkt te beheersen, een rouleerschema van uitgeverijen, wekt op zijn minst de suggestie dat de connaisseurs criteria hanteren die voor echte connaisseurs secundair zouden moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de beperkte hoeveelheid uitgeverijen die bij de nominaties worden betrokken - niet door de beperkte hoeveelheid, maar juist door de uitzonderingen. Wanneer een dichter van een marginale uitgeverij wordt genomineerd, of van een uitgeverij met een klein of niet-actueel poëziefonds, gaat het om oudere auteurs die een grote reputatie met zich meebrengen. Bij de nominaties van de laatste vijf jaar is er geen enkele te vinden die los te zien is van een reputatie die al aanwezig was. Het aura overheerst.

Aan het slot van zijn vrolijke filmpje vraagt Van 't Hof zich af wat er met een bundel van hemzelf zou gebeuren als het daar het logo van De Bezige Bij op stond. Of met andere bundels. Wie zich zoiets afvraagt, laadt de verdenking op zich dat hij handelt uit persoonlijke frustratie. Afgezien van het feit dat frustratie een nobele drijfveer kan zijn: het is een verdenking waarmee een auratische gemeenschap zich immuun maakt voor kritiek. Er zijn misschien te veel feiten - feiten die doen vermoeden dat het hier om meer gaat dan een verschil in smaak. De bundels met een aura die wel genomineerd worden; spectaculaire bundels zonder aura die niet genomineerd worden: het wordt tijd om de vijf bundels die genomineerd zijn voor de VSB-prijs 2016 te onderwerpen aan auratische variabelen.


Deel één hier; wordt vervolgd. 

donderdag 19 november 2015

Het Iljaeffect

Over de VSB-prijs
 
 
De jury die de bundel Nieuwe zon; een megagedicht van Jacob Groot niet nomineert: alsof je in het jaar dat Ulysses verschijnt, aarzelt tussen een prozaprijs voor Herman Robbers en Jo van Ammers-Küller. Hoe valt het te verklaren?

Het is niet de eerste keer dat de nominaties voor de VSB-prijs voor verbazing zorgen - verbazing, discussie en verontwaardiging horen bij het ritueel van literaire prijzen en ook vorige week knetterde Facebook. Maar bij de VSB-prijs is er misschien iets anders aan de hand. De afgelopen jaren wees Ton van 't Hof - dichter, essayistisch blogger en uitgever (van onder meer, ik zeg het maar even, deze veelgelezen prachtbundel die, ik zeg het maar even, verscheen na de sluitingsdatum voor de VSB-prijs) - in blogberichten en vrolijke filmpjes op wat een heuse bias zou kunnen zijn: bundels die genomineerd worden, zijn afkomstig van een kleine groep uitgeverijen. Dankzij die bias valt er zelfs tot op grote hoogste iets te voorspellen: niet de namen van de bundels die genomineerd zullen worden, maar die van de uitgevers die op de titelpagina zullen staan. Tot bij de uiteindelijke bekroning laat de bias zich gelden. Wie er wint lijkt bepaald te worden door een rouleerschema.

Op Facebook plaatste Van 't Hof dit geactualiseerde overzicht:
 
 
 
 
De bundel van Groot verscheen bij De Harmonie; de bundel van Benders, waarover ik ook schreef, bij Van Gennep. Misschien betekent het iets. Los daarvan is het duidelijk wat Van 't Hof voorspelt: de bij Atlas Contact uitgegeven bundel gaat winnen. Of dat echt zo is? Het gaat om de bundel Het was wat was van Geert van Istendael en dat is de grootste verrassing in het gezelschap. Over die nominatie zal de komende maanden het een en ander te doen zijn. En verder heeft dit soort profetieën de neiging zichzelf in de weg te zitten - alleen al omdat iedereen er kennis van kan nemen, inclusief degenen wier handelen wordt voorspeld. Wat het schema wel laat zien, is hoe belangrijk een reputatie kan zijn.

Dat blijkt vooral wanneer we gaan kijken naar de uitzonderingen: de bekroning van een bundel van de kleine uitgeverij Augustus; de nominatie voor de Wereldbibliotheek. De bekroonde was Armando, de genomineerde was Sybren Polet: auteurs die geen uitgeversaura nodig hebben, maar aan een uitgeverij hun eigen aura toevoegen. Bij Meulenhoff werd Piet Gerbrandy genomineerd: de meest vooraanstaande criticus van het moment. Het zijn drie gevallen waarvan met geen mogelijkheid beweerd kan worden dat een jury een onorthodoxe keuze maakte. Voor winnaars als Jan Lauwereyns en Antoine de Kom, met hun bij De Bezige Bij en Querido verschenen bundels, geldt dat wel.

Wat ook met geen mogelijkheid beweerd kan worden, denk ik, is dat een jury te kwader trouw handelt. Zeker wat de nominaties betreft: er worden geen afspraken gemaakt, er wordt niets georkestreerd. Dat de vijf winnaars van vijf verschillende uitgeverijen afkomstig zijn, is misschien iets minder toevallig: het kan een bijkomende overweging vormen wanneer een jury een moeilijke keuze moet maken of misschien waart er een onuitgesproken besef rond in achterhoofden. De Nobelprijs gaat nooit twee keer naar een auteur uit hetzelfde land.

Misschien, misschien, misschien. Misschien is het allemaal onzin. Het zou me niet verbazen als de VSB-prijs 2016 wordt toegekend aan Ilja Pfeijffer - net als Hester Knibbe uit 2015 een auteur van De Arbeiderspers. Voor wat er werkelijk aan de hand is, moeten we ons wenden tot een andere Ilja. Wanneer een bundel als Nieuwe zon niet wordt genomineerd, moet dat een wonderlijk mechanisme zijn.
 
 
Wordt  vervolgd.

woensdag 18 november 2015

Hollandsche eenheidsprijzen


Ik wilde het u niet onthouden:
 
Aan de lul die verzon dat er een trema op poezie moet 
 
Dankzij die gast
ben ik minstens 120 uur van mijn leven kwijt
aan iets volstrekt onbenulligs 
 
..
 
Had zeventig vrouwen kunnen krikken.
De Twin Towers kunnen nabouwen met lucifers.
Maar nee. 
 
Er moest en zou
zo'n hemading op die e
liefde voor taal noemen ze dat 
 
als ik me er niks van aantrek
slaat een kudde gepensioneerde leraren op hol
die mij zondagsdichter gaan noemen. 
 
Verdomme.
Zondagsdichter dan maar.
Zeventig vrouwen.
Ik zal aan jullie denken, sukkels.
 
 
Het gedicht komt uit de bundel Sauseschritt van Martijn Benders - onze hoofdredacteur wijdde er op zijn leesblog al een enthousiaste bespreking aan. Martijn Benders houdt zich niet op in het armetierige reservaat van de light verse en is toch de enige dichter om wie ik weleens hardop moet lachen. Sauseschritt bevat, naast dit gedicht, gekwelde en minder gekwelde liefdesgedichten; gedichten vol ergernis over het eigentijds bestaan; gedichten vol ergernis over het literaire leven; vertalingen van lange gedichten met een mythische inslag van de Griekse dichter Yannis Ritsos en de Hongaarse dichter Ferenc Juhász. Eén afdeling in de bundel geeft het begrip 'hermetische poëzie' een heel concrete invulling; u zult mij daar verder niet over horen. Maar verder: veel citeerbare regels. 'Lang vocht ik tegen de notendop',  'Haar zieltje is van crêpepapier', 'Langzaam verdwijnt alles/ in de stropdasachtige schaduwen.' Bij Benders worden het menselijk streven, de ziel en het metafysisch duister tastbare fenomenen in het hier en nu. 
 
Waarom is 'hemading', nadat je er even om moest lachen, zo'n perfecte omschrijving? Keurig, netjes, goedkoop en voor iedereen. Taarten, rookworsten en fietslampjes. Het Groene Boekje. De regels van de Taalunie. Een organisatie als de Taalunie en de Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij: wat ze gemeen hebben is zoiets als het propageren van fatsoenlijke armoede. Fantasieloosheid als core business: het leidt tot een keurslijf dat het lyrisch 'ik' in dit gedicht uren van zijn leven kost en vooral veel levensvreugde. Wie regelmatig 'poëzie' tikt, weet het als geen ander. 
 
Zijn vastbeslotenheid de regels niet te volgen, leidt ertoe dat de ik-figuur zich afkeert van een wereld die de zijne zou moeten zijn. In een ander gedicht waarin leestekens een belangrijke rol spelen, krijgt hetzelfde gevoel van isolement een tragische ondertoon: 
 
Kaal  
 
Het maanlicht hing als een vette dweil tussen de bomen.
Op het gras lag een slome, oneetbare drol
groen over vliegen te dromen. Toen kwam zij op,
ik liet me vollopen en ik zei 'een beetje liefde is al snel
net zo kittelorig als kippenvel'. Maar ze was alweer weg.
Het was kaal om me heen, kaler dan een steen 
die eeuwen lag te mossen in zee. Zo kaal. 
 
Kale foute vazen in kiezelig maanlicht. Kaal formulier.
Kale komma in dat gedicht waarover, lang is nagedacht.
Kaal als de . in een foutloze zin
 

Sauseschritt verscheen bij Uitgeverij Van Gennep, bevat ongeveer 150 bladzijden poëzie en werd ook al niet genomineerd voor de VSB-prijs. HEMA stond ooit voor Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam.

zaterdag 14 november 2015

Ver van huis


Over het samenstellen van een dichtbundel

Gedichten schrijven en ze af en toe publiceren in tijdschriften, is één ding; een dichtbundel is weer wat anders. Sommige dichters bouwen een bundel volgens een vooropgezet plan en zijn in staat om doelgericht te schrijven; de meeste maken een keuze uit wat ze hebben en ontdekken al schiftend en herschrijvend een structuur, een lijn of zelfs een thematiek. Ik hoor tot de laatste groep. Poëzie, kunst in het algemeen misschien wel: het zijn in een vorm gestolde projecties van wat je geest bezighoudt. Dat mijn geest enige coherentie vertoont, is daarbij een nuttige werkhypothese.

Wie Een ernstig gezicht leest, en soms doe ik dat zelf, ziet heel weinig verwijzingen naar mijn schoolbestaan. Is dat bestaan niet belangrijk? Blijkbaar niet in die compartimenten van mijn geest waar ik me ophoud als ik schrijf. Maar dan toch: aan het slot is er een kort gedicht waarin sprake is van klaslokalen en een verblijf onder de Middellandse Zeezon. Dat moet de Romereis wel zijn. Niet daarom, maar omdat het een gedicht is met een sentiment dat verder niet zoveel in de bundel voorkomt, heb ik lang geaarzeld of ik het op zou nemen. In zo'n geval zijn meelezers erg belangrijk.
 

Ruimtes waar we niet zijn 

Zoals mijn hand het raakt zou ik het willen beschermen.
In ruimtes waar we niet zijn: klaslokalen, sportvelden,
eindeloze velden onder een Middellandse Zeezon.
De zon raakt het hoofd dat je bedekt, zo heb ik het je
geleerd.
De stad, zeggen ze, ligt aan de voet van een berg.
Langzaam stijgen we langs de voet omhoog.
Vloedgolven golven de andere kant op.

 
Het sentiment dat volgens mij typerender is voor de bundel is te vinden in een gedicht dat de laatste maanden een raar soort actualiteit heeft gekregen. Wat dat sentiment precies inhoudt, kan ik moeilijk onder woorden brengen; dat proberen de gedichten nu juist te doen. De gewaarwording ver van huis te zijn - zoiets. Het is in beide gedichten terug te vinden.


Geen vreemdeling 

Een traag gebed de lucht doen zoeken,
opdat vreemdelingen de
stemmen horen en zich vestigen op ons
domein, zich thuis voelen.

Over velden kwam de wandelaar en
maakte ons gelukkig. Maar wie was
hij? Hij was ver van huis.
Gun ons onze goden.
Ze luisteren naar een traag gebed.

Als je goed luistert, hoor je geen enkele
stem. Er is geen vreemdeling
binnen de muren, geen wandelaar
loopt rond.


Gisteren gepubliceerd in het personeelsblad Opstand

donderdag 12 november 2015

De hoogste ogen


Ze zijn onzinnig, het resultaat van een consensus, een politiek compromis waarin rekening gehouden wordt met van alles en nog wat: leeftijd, sekse, een evenwichtig beeld van de verschillende stromingen, poëticale opvattingen, Vlamingen, Nederlanders. Op zijn hoogst één experimentele dichter. Altijd ook één dichter die echt goed te begrijpen valt.

Ze zijn van belang omdat ze tot aandacht en discussie leiden.

De verkoop van een bundel vertienvoudigt soms. Dichters die jarenlang de deur niet uitkwamen, hebben opeens optredens. Sommigen van hen kunnen 25.000 euro heel goed gebruiken.

Het simpele feit van waardering alleen al. Niets zo onzinnig - daar is het woord weer - als jarenlang schaven aan een bundel die nog geen twintig lezers vindt. Erg prettig als de particuliere rechtvaardiging van een bestaan minder particulier wordt. Man, vrouw, kinderen: ze voelen een paar weken lang iets van trots. De blik in hun ogen.

De jury's die oprecht hun best doen. Het begrip 'kwaliteit'. De consensus die langzaam ontstaat. Het geven en nemen. Het groepsproces tussen vijf of zes individuen dat tot een uitkomst leidt waarin iedereen zich min of meer kan vinden. Zoals dat gaat bij groepsprocessen. Het politiek compromis waarin rekening gehouden wordt met .... enzovoorts.

Er valt een hoop te zeggen over literaire prijzen. Er valt op zijn Bourdieus ook heel wat aan te onderzoeken. Een juryvoorzitter maakte gisteravond bekend welke vijf dichtbundels de beste van het afgelopen jaar waren - ik citeer het persbericht. Iedereen weet dat het begrip 'beste' gerelativeerd moet worden en gekoppeld aan de normen van een sociale groep. Een goede jury vormt een goede vertegenwoordiging van een club mensen. Een begrip 'kwaliteit' dat onafhankelijk daarvan iets zou inhouden, bestaat niet.

En toch. Toch is het volstrekt onbegrijpelijk dat een bundel met ruim 200 pagina's poëzie niet werd genomineerd. Een bundel met - ik doe een vrij toevallige greep - onder meer dit gedicht:

Alle redenen om te geloven de hoogste
ogen te gooien, de hoogste oogsten,
sterrenverlichte zomers lang, gebleven
zijn glas, lood, waar ik binnen ben
gebloeid, die ik samen heb gevat, brand
die ik waste met de ramen dicht, open
gaat nu voor altijd waar ik rooi, strooi
ik zaad, arm los van de grond, gekopte
tulp in rij, fonkel en gedoopt doof ik
de kleur, gedragen breng ik, gefopt
ooft, het offer vuur, lof vervolgt me
tot het water rooft de lippen. Zonder
geweld kwam ik bij u? Ik bedoel wie
me wil tot uw herinnering me wist? U
Natura, altijd naakt natuurlijk, die ook
het metaal maakt dat de rails naait, o
oppermachtigste vorstin over uw vee,
allemans vriendin, geen persoon kent
in uw ogen onderscheid, die boodschap
neem ik mee, de overzijde zal me leren
om de genade, het woord alleen al, te
delen met de bokser die valt, ten voeten
uit op de tv, als een blok voor uw stilte

Wie wil weten welke vijf bundels wel de beste waren, moet naar deze site. Vijf gedichten uit al die vijf bundels geven vast een aardige indruk. Het gedicht hierboven komt uit Nieuwe zon van Jacob Groot en is daarin te vinden op bladzijde 180.  

dinsdag 10 november 2015

Een esthetica van affect en verlangen


Hoe lees ik Ouwens? In een romantisch-modernistische traditie die vanaf het eind van de negentiende eeuw zowel de poëzie als de kritiek in haar greep heeft gehad. "Als reactie op het grote moderne trauma – de dood van God – zoekt deze lijn van literaire kritiek het absolute in de literatuur. Lezen wat er niet staat heeft hier iets heel fijnzinnigs en belangrijks: het stelt je in contact met het ontastbare dat ons met elkaar verbindt." Aan het woord is Sarah Posman op de dag van de literatuurkritiek op 14 oktober in Brussel. Als ik in de drie gedichten van Ouwens die ik tot nu toe besproken heb op één ding gespitst was, dan was het op een ultieme tekstuele samenhang die tegelijkertijd tekortschiet of iets verzwegen laat. De gedichten in Als een beek, met al hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden, lijken moeiteloos in een mal van hoogstaande betekenisgeving te passen. 
 
Posman stelt daar een "esthetica van het affect en het verlangen" tegenover. Literaire teksten zijn met myriaden draden aan een context gebonden en datzelfde geldt voor een lezer. Bij het lezen ontmoeten contexten, ritmes, ervaringen elkaar. “Literatuur komt niet alleen ingewikkeld tot stand, ze vraagt ook aan lezers om hun ingewikkeldheden aan die van haar te koppelen. Of dat een werkbaar onderzoeksprogramma oplevert, weet ik niet direct en ook niet of Posmans esthetica veel meer is dan een variant van de receptie-esthetica uit de jaren zeventig. Van welke lezers zijn de ingewikkeldheden interessant? Kunnen die gesystematiseerd worden? Aangeleerd? Overgedragen? Is een lectuur waar je wat aan hebt afkomstig van een uitzonderlijk individu dat een uitzonderlijke, niet te imiteren visie etaleert?
 
Daar ben ik dan als lezer, met mijn context en ingewikkeldheden. Daar is een tekst van Ouwens, met zíjn context en ingewikkeldheden. Daar is de verstandhouding tussen die twee. Ik besprak het gedicht Muren en gaf er een interpretatie van. Het toeval wil dat het een van de weinige gedichten is waarover Ouwens zich zelf heeft uitgelaten. Zijn interpretatie verschilt niet radicaal, maar toch wel een beetje van de mijne.
 
Het gaat om 'die vier koude muren' uit de laatste strofe. Ik verbond ze zonder meer aan 'het huis' in de eerste strofe - het huis dat ik identificeerde als het ouderlijke huis en het enige zelfstandige naamwoord in het gedicht dat op basis van een woordenboekbetekenis in aanmerking komt. In een interview ziet Ouwens het net iets anders:

De ik-figuur is, zoals ik in Als een beek al constateer, 'van de werkelijkheid verlaten'. Er is geen landschap meer buiten zijn zinnen, - zijn projectie mislukte. (...) Het landschap is zijn lichaam geworden. Dat werd 'een minnaar van vier koude muren.'

Niet alleen het ouderlijk huis, maar ook het landschap en daarmee de hele zichtbare werkelijkheid zijn 'koud' geworden. Wat blijft zijn een ik-figuur en wat hij verderop 'een daad op schrift' noemt die allebei geen warme connectie meer hebben met de werkelijkheid. De koude muren zijn misschien vooral de koude muren van een tekst. In een artikel in het Kritisch Literatuur Lexicon gaat Kees van Domselaar verder in die richting: voor hem zijn de muren die van het sociaal en maatschappelijk isolement waartoe het dichterschap de ik-figuur veroordeelt. Het voornaamwoord 'die' verwijst bij hem niet naar een huis of iets anders wat de ik-figuur zou kunnen waarnemen, maar naar de hele tweede strofe waarin een 'ik' de pen pakt. 
 
Wat hiermee te doen? We hebben een gedicht uit een bundel uit 1975 en drie lezingen. Eén van Ouwens uit 1989, die van Van Domselaar uit 1994, die van De Jager uit 2015. Als we ervan uitgaan dat de auteur dood is en geen extra autoriteit bezit ten opzichte van zijn eigen werk, zijn het drie gelijkwaardige interpretaties. Ze zijn alle drie te beargumenteren op basis van tekstuele samenhang. Degene die de meeste woorden aan het gedicht wijdde was ik - niet in het kader van een schools naslagwerk als het Kritisch Literatuur Lexicon, niet in het kader van een interview waarin de innerlijke logica van een schrijverschap het belangrijkste gesprekonderwerp was. Als er iemand affect en verlangen in het gedicht heeft geïnvesteerd, ben ik het. Bijna net zoveel, lijkt het wel, als Ouwens in het contact met een werkelijkheid die hem ontglipte.



Eerdere afleveringen in deze reeks hier, hier en hier. Het interview met J. Heymans in het Ouwensnummer van De Revisor, jrg. 16, nr. 5, okt. 1989. Het artikel 'Kees Ouwens' in het Kritisch Literatuur Lexicon is, voor zover ik weet, na 1994 niet bijgewerkt. Met de dood van de auteur wordt een theoretisch concept van Roland Barthes bedoeld. Wordt vervolgd.
 

donderdag 29 oktober 2015

Voorbij de muren


Over Als een beek van Kees Ouwens (3)

Zekere kenmerken van Ouwens' poëzie wekken bij nogal wat poëzielezers enige irritatie. Het tweede gedicht in Als een beek biedt die kenmerken volop:
 
Muren 
 
Een laatste wandeling leerde de onomkoopbaarheid van het lot dat klaar lag.
Een laatste blik leerde ontzag voor de constante in het huis dat al ver terug lag.
Een enkel raam maakte gewag van de lamp die brandde nu toch de nacht gearriveerd
                                                                                                                                 was. 
 
Ik nam een pen als maatstaf voor het waar gebeuren, het voorval schreef in monochrome
kleuren de lezing voor die in mijn aard gereed lag.
 
Daar ik een minnaar ben van die vier koude muren, zet zich een daad
op schrift binnen het uur, die zijn ontstaan, gesteldheid dankt aan
de schriftuur, aan letterlijkheid toch minder zwaar tilt dan het feit
dat zich vertilt aan de realiteit.
 
Het zijn vooral de abstracta in een gedicht als dit waar poëzielezers zich aan storen. En dan gaat het om zoiets als goede smaak. Woorden en formuleringen als 'onomkoopbaarheid', 'constante', 'waar gebeuren', 'die in mijn aard gereed lag' - ik zou bijna het hele gedicht kunnen citeren. We zijn ver verwijderd van een poëtisch ideaal waar concrete beelden een gemoedstoestand oproepen. Het gedicht kent eigenlijk maar één beeld: dat van een huis dat het lyrisch subject heeft verlaten. Wat daarop volgt lijkt een klontering van woorden: quasi-filosofische wolligheid die de geest van de poëzie geweld aan doet en een lezer nauwelijks nog enige ruimte geeft om aan al die woorden eigen interpretaties en eigen ervaringen toe te voegen. 
 
Het is het lot van de ik-figuur dat hij een huis achter zich moet laten: een huis met een constante waarvan hij nog steeds 'een minnaar' is. Dat kan, gezien ook het vorige gedicht, niet veel anders zijn dan het ouderlijk huis. Paradoxaal lijkt de tweede strofe: de handeling van het schrijven zou een eerlijk verslag moeten opleveren van wat de ikfiguur nu overkomt of wat hem misschien al eerder in zijn jeugd overkwam, maar wat hij beschrijft wordt gekleurd door zijn subjectiviteit. Tot veel nuances leidt dat niet en daarmee, zo wordt geïmpliceerd, ook niet tot een echte beschrijving van het 'waar gebeuren'.  
 
Vervolgens hopen in de laatste strofe de abstracties zich op. Als daad van liefde voor wat niettemin 'koude muren' zijn, wordt een pen opgenomen. Dat de muren koud zijn in het huis waar, zoals we eerder lazen, toch nog steeds een lamp brandt, is misschien wel de subjectieve beleving die hier doorzien wordt als een subjectieve beleving. Maar de vraag is of dat erg is. Zelfs feiten geven niet echt de realiteit weer, ze vertillen zich eraan. Feiten zijn geen feiten en wie schrijft is nu eenmaal overgeleverd aan zijn subjectiviteit.
 
Het is dat inzicht of die opvatting waarvoor Ouwens zijn abstracta nodig heeft. Wat doen ze in dit gedicht? Om te beginnen, lijkt mij, zijn ze niet los te denken van wat ik eerder 'goede smaak' noemde. Voor een echte dichter is goede smaak een verstarde code - geschikt voor poëziekalenders en beschaafde bloemlezingen. Wie intense ervaringen wil suggereren, kan niet anders doen dan de codes van de goede smaak doorbreken. Dat het in deze bundel voor het eerst gebeurt in een gedicht waar het lyrisch subject als een uitgestotene de koude nacht in wordt gestuurd, een nacht die hem opsluit in zijn subjectiviteit te midden van een werkelijkheid die niet te vatten valt, is vast geen toeval. De herhalingen, de lange regels, de rijmen en assonanties, uitmondend in vier keer de klank -eit aan het slot in wat een paroxisme van abstractie lijkt, leiden wat mij betreft tot een roesachtig effect dat zich zelf vertilt aan de realiteit. Het gedicht liet zich met al zijn abstracta wel degelijk ontsluieren, maar juist die abstracta geven aan wat er gecommuniceerd wordt een hamerende machteloosheid mee.


Voor eerdere afleveringen zie hier en hier. Wordt vervolgd.

zaterdag 24 oktober 2015

O, als jongeling


Over Als een beek van Kees Ouwens (2)

 
Het eerste gedicht na het motto dat ons een paradijsillusie belooft, is dit: 

Hinde

Aan het water.

Ik rustte uit aan water.
De zon scheen daarop. Het pijnigt het oog te

kijken naar het brandend water.
Een vogel bad zijn vleugelslag op het rustpunt.

O, als jongeling hees mij een jeugd mijn poel uit.
Aan strakker riet dan het blauw der lucht en

op de rand van de weide
waar het doodse dorp zijn huis knaagt

hoogst onmerkbaar mijn stem van zuiverst zwijgen klinkt.
Van jaren her komt niet de dag terug dat nacht

een hoogste daad was
noch snelt men hinde heen. 


Over dit gedicht schreef Ton van 't Hof, dichter, essayistisch blogger en uitgever - van onder meer, ik zeg het maar even, deze veelgelezen prachtbundel -:

‘Hinde’ is een meesterlijk gedicht, het katapulteert me terug mijn jeugd in en laat me melancholisch schreien.

Van 't Hof vindt zichzelf terug in de polders van zijn jeugd: een idylle van weidsheid en vrijbuiterij. Maar het is een idylle met een scherpe rand:

Geleidelijk zetten connotaties dit gedicht onder spanning, wordt de idylle door bijsmaken verstoord: een oog dat wordt gepijnigd, water dat brandt, een vogel die jaagt, een poel die denkbaar troebel is, het dorp dat doods is en knaagt, en een stem die er het zwijgen toedoet.

Waarom dat zwijgen? Vanwege onprettige ervaringen? Omdat het herinneren zelf moeite kost? Voor Van 't Hof is het allebei mogelijk. Ook het slot is ambigu:

Eenmaal onze jeugd voorbij zullen we nooit meer als een jong hert ronddartelen, 'noch snelt men hinde heen.’ Maar in deze prachtig dansende, melancholische laatste regel hoor ik toch ook een besef meeklinken dat we onze herinneringen, ook minder prettige, niet zomaar kunnen ontlopen. In dit gedicht laat Ouwens me het leven heel even wezenlijk voelen.

Bij dat laatste sluit ik me graag aan - ook omdat het in een notendop een ultieme, poëticale rechtvaardiging verwoordt; de enige poëticale rechtvaardiging die ertoe doet wat mij betreft. Wel zie ik minder dan Van 't Hof zich iets geleidelijks voltrekken. Waar we mee geconfronteerd worden is vooral één eindeloos moment op een zomerdag aan het water. Een roofvogel jaagt, maar nu nog niet. Het dorp knaagt, maar de ik-figuur kijkt op dit moment juist de andere kant op: de kant van het water en het riet. Wat hij meemaakt, is een intense beleving waaraan taalgebruik afbreuk zou doen: nooit was het zwijgen zo zuiver. Pas in de laatste drie regels komt het gedicht in beweging. Jaren later herinnert de ik-figuur zich een levensfase van eenwording met de natuur waarin niet veel meer van hem gevraagd werd dan zich aan te passen aan het ritme van dag en nacht en een jongeling elegant en sierlijk in de coulissen van het landschap kon verdwijnen - als een vrouwtjeshert. Het heeft een lichte suggestie van hermafroditische compleetheid - minder vergezocht dan het lijkt voor wie Ouwens’ werk kent.

Maar het nadrukkelijk geforegrounde 'hinde' zal vooral verwijzen naar de meest gezongene aller psalmen: 'Evenals een moede hinde/ naar het klare water smacht' zijn regels die de jonge Ouwens in het ouderlijk milieu opgevangen zal hebben. 'Van jaren her' creëert een afstand waarin moeheid en moedeloosheid hun intrede hebben kunnen doen - 'mijn poel' waaruit geen jeugd meer trekt. Vanuit die afstand wordt een jongeling aan het water opgeroepen en het beeld van een hert dat allesbehalve moe is, maar wegdartelt wanneer het dat wil. 

De eerste aflevering hier; wordt vervolgd.