maandag 21 april 2014

Spatie


Over Hans Verhagen (1)

Ik rij wat rond,
maar meestal zit ik binnen,
te creëren.

Als de zon schijnt gaan de tuindeuren open.

Je kan de gouden regen ruiken.

Of:

Ik rij wat rond,
maar meestal zit ik binnen,
te creëren.

Als de zon schijnt gaan de tuindeuren open.

Je kan de goudenregen ruiken.


Wie in een antiquariaat de planken met poëzie afstruint, heeft de bundel waarvan dit gedicht het openingsgedicht is, op zijn minst gezien. Sterren cirkels bellen van Hans Verhagen verscheen in 1968 niet alleen in de oplage van een Literaire Reuzenpocket van de Bezige Bij, maar de bundel was ook spectaculair vormgegeven door Wim T. Schippers. Vijf, zes kleuren met dan ook nog drie verschillende tinten blauw, op de voor- en achterkaft een portret van de dichter als John Lennon, sterren, cirkels, rechthoeken, rafelranden, een palmboom, een ganzenveer - het lijkt een psychedelische uitdragerij, maar wie de bundel ooit in handen heeft gehad, ziet een heldere esthetiek in de traditie van Piet Zwart en Dick Elffers. Wat de vormgeving betreft is het zonder twijfel de mooiste bundel die ooit in Nederland verschenen is. Als ik al die exemplaren in de antiquariaten zie, is - geloof ik - niet iedereen het met mij eens.

Gedichten 1964 - 1967 luidt de ondertitel van de bundel die, zoals uit de inhoudsopgave blijkt, in totaal zestien cycli bevat. Ik rij wat rond is het eerste gedicht van De droom van de dichter, een cyclus uit 1967. Dat de bundel juist met die cyclus opent, is een bewuste keuze geweest van Verhagen. De vijftien overige cycli worden chronologisch gepresenteerd: van Televisie uit 1964 tot Bellen uit 1967. In Eeuwige vlam, de uitgave van Verhagens Verzamelde gedichten uit 2003, is de chronologie hersteld. De cyclus die Sterren cirkels bellen eerst opende, sluit de bundel nu af. Wat eerst de introductie vormde tot afgemeten readymades laat nu vooral de continuïteit zien met wat erna kwam: de in een religieus idioom gegoten mystiek van Duizenden zonsondergangen. Ook die fraai uitgegeven bundel, met op de kaft het Kreuz an der Ostsee van Caspar David Friedrich in een okerkleurig waas, werd een succes bij kritiek en publiek: drie drukken in ruim een jaar. Ook die bundel werd een evergreen in de antiquariaten.

In de decennia die volgden ging het niet zo goed met Verhagens reputatie. Toen in 1983 eindelijk Kouwe voeten verscheen, werd dat nieuwe werk slecht ontvangen. Voor Komrij moet Verhagen iets vertegenwoordigd hebben wat hij verafschuwde: in de eerste druk van zijn Duizend en enige gedichten uit 1979 nam hij precies één gedicht van hem op. Een Nel Benschop van de trippende gemeente, zoiets. In literatuurgeschiedenissen uit die jaren is Verhagen evenmin erg aanwezig. Anbeek noemt in 1990 zelfs zijn naam niet – het werk van Armando en K. Schippers wordt uitvoerig geanalyseerd. In Nederlandse literatuur, een geschiedenis uit 1992 komt Verhagen één keer voor in het hoofdstuk over de verhouding van Nederlandse auteurs tot de Heilige Schrift: in Duizenden zonsondergangen wordt Maria Magdalena aangeroepen. Als het elders over de cruciale periode van gard sivik en De nieuwe stijl gaat, vallen de namen van Verhagens mederedacteuren Sleutelaar en Armando - het is alsof de naam van de dichter die op het moment zelf de poëtica het meest leek te verwezenlijken, moest worden verdonkeremaand. Dat gaat door tot Altijd weer vogels die nesten beginnen van Brems uit 2006: de naam van Verhagen is te vinden in opsommingen van redacteuren, Zestigers of dichters in Carré, maar het blijft allemaal terloops. Het werk van Vaandrager, Armando en zelfs Sleutelaar blijkt wél uitvoerige citaten te verdienen.

Dat Verhagen in 2009 de P.C. Hooftprijs werd toegekend, kwam voor velen dan ook als een verrassing.



Eerder gepubliceerd op Neder-L.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten