dinsdag 30 april 2013

Ideaal


Een gedicht van Frida Vogels op de kalender van Van Oorschot vandaag.  
 
In dromen is er niet wat er geweest is
ook niet wat had kunnen zijn, maar
een werkelijkheid die men haat; die men eigenlijk wel
eens werkelijk zou willen beleven, om er
in rond te trappen als een paard in een porseleinkast,
maar die, tergend opdoemend, een spel van schimmen blijft
waarin men ook maar als schim meespeelt.
 
Titelloos, zoals alle gedichten in De harde kern 3. Om en nabij de driehonderd gedichten, verdeeld in twaalf afdelingen en voorzien van een datum. Dit gedicht komt uit VII en werd geschreven op 8 december 1966. Een werkelijkheid van Romeinse cijfers en dagtekeningen.

Zelfs dromen zijn bedrog, zou je kunnen zeggen. In de eerste twee delen van De harde kern, meer dan achthonderd bladzijden proza, worden we geconfronteerd met een personage dat moeite heeft met elke sociale band. Familierelaties, vriendschappen, erotische betrekkingen, de grote buitenwereld – evenzovele aanleidingen voor heftige gevoelens van vervreemding. Het leidt tot eindeloze analyses van zichzelf en anderen. Een onvermogen tot compromis, trouw willen zijn aan zichzelf. De wereld van Vogels is, zoals bekend, ook de wereld van Voskuil: van Bij nader inzien en Het bureau.

Voskuils personage Nicolien, Vogels’ personage Berta Mees: vrouwen van vóór de feministische golf uit de jaren zestig. Niet of nauwelijks een maatschappelijke loopbaan, in de praktijk tweederangsburgers. Nicolien zit alle zeven delen van Het bureau thuis. Het ergste wat Maarten haar kan aandoen is zich overgeven aan carrièredrang. Dat is geen overweldigende karaktertrek van Maarten, maar Nicolien meent hem nogal eens waar te nemen. Meer dan het kostwinnerschap is Maarten niet toegestaan. Iets anders zou een verloochening zijn van de zuiverheid die – vanuit een wat ander perspectief – haar noodlot is.

Zuiverheid is ook het ideaal van Dina Roorda, de moeder van het hoofdpersonage uit Pier en Oceaan. Niet kinderloos dus zoals Nicolien en Berta - vijf kinderen maar liefst en een echtgenoot die rector is van een protestants lyceum in Goes. Maar eenzelfde onvermogen om zich maatschappelijk te ontplooien en te plooien, eenzelfde veroordeling van iedereen in de omgeving die daar minder moeite mee heeft. ‘Probeer nou es een maand helemaal niets onzuiver te vinden! Misschien gaat het dan beter!’ barst zoon Abel op een gegeven moment uit. In de driehonderd pagina’s die volgen, houdt een moeder zich staande met behulp van tranquillizers, desintegreert een huwelijk, is een zoon trots wanneer hij zijn moeder auto ziet rijden.

De onuitstaanbare Nicolien, ogenschijnlijk zonder empathisch vermogen wanneer het haar echtgenoot en besognes van zijn werk betreft; de in de doolhof van haar analyses verdwalende Berta; Dina die zich wil bevrijden van‘al dat kleine menselijke gedoe’ – het zijn vrouwen die zich laten leiden door idealen. Je hoeft geen hardcore marxist te zijn om vast te stellen dat de bovenbouw hier nogal afhankelijk is van de maatschappelijke onderbouw. Via een omweg: een maatschappelijke constellatie maakte het onmogelijk om een mensbeeld te toetsen waardoor dat mensbeeld onaangetast kon blijven bestaan. Compromisloosheid, een ideaal van zuiverheid: een gedeelte van het volk had behoefte aan haar eigen opium. Een generatie van vrouwen moest zich met een lot proberen te verzoenen. 
 
(gisteren gepubliceerd op Neder-L) 

maandag 29 april 2013

Discipline


Eeuwige roem door in 356 v. Chr. een Artemistempel in brand te steken, een verhaal in Sartres Le mur, een gedicht van Menno Wigman ter gelegenheid van de troonswisseling. Het werd afgelopen woensdag gepubliceerd op het literaire weblog Tzum en op de website van de Slaa. Ik neem aan dat ik het integraal mag citeren.


          Herostratos

           Er tikken pissebedden in mijn hoofd.
           Ze naaien mijn gedachten op.
           Ik denk al dagen aan een daad, zo groot,
           zo hevig en dramatisch dat mijn naam
           in alle kranten komt te staan.

           Napoleon, las ik, was kleurenblind
           en bloed was voor hem groen als gras.
           En Nero, die bijziend was, hield het spel
           in zijn arena bij door een smaragd.

           Nu even stilstaan. Moet je horen: ik
           ga straks de straat op, ik besta het, schiet
           me leeg en verf de feeststad groen.

           En nog voor het eind van het festijn
           zal ik de grootste zoekterm zijn.


Een sterk gedicht. Een typisch Wigmangedicht ook: de identificatie met een buitenstaander die moeite heeft de legioenen in zijn hoofd onder controle te houden; de historische referenties; een eigentijds beeld voor wat zich gisteren, nu en altijd zal voltrekken. De acute onsterfelijkheid van Google.

Menno Wigman, stadsdichter van Amsterdam. Geschreven aan de vooravond van de inhuldiging van Willem-Alexander. Met dat commentaar moet de lezer van Tzum het doen. Een formulering van de dichter zelf? Normaal publiceert een Amsterdamse stadsdichter zijn gedichten in Het Parool – het staat zelfs in zijn functieomschrijving. Tzum volgt het landelijke literaire nieuws, maar richt zich eigenlijk op Groningen. Op Facebook, die eigentijdse gossipmachine, circuleerde dan ook snel het gerucht dat Het Parool het gedicht niet wilde plaatsen. Enig googlen, jazeker, leerde me dat het gedicht bibliofiel werd uitgegeven in een oplage van 38 exemplaren; niet ongebruikelijk bij Wigman. Op de hevig vormgegeven, ondoordringbare website van de Slaa is het gedicht ook sinds woensdag min of meer te vinden.

Ik heb geen abonnement op Het Parool en de echte vooravond van de inhuldiging is pas maandag. Ik kan iets gemist hebben en er kan nog iets komen. Toch zou het me allemaal niet verbazen. Een feeststemming verstoren door aandacht te schenken aan types die de feeststemming kunnen verstoren. De malloot die weinig nodig heeft om op een idee gebracht te worden. Of het nu wijze zelfbeperking van de dichter is of van de krant: wijs is het zeker. Een hoofdredacteur bespaart zich pagina’s met ingezonden brieven. Een auteur ziet net als iedereen hoe de stad is afgezet en hoort boven zijn tuimelraam de politiehelikopters vliegen. Groningen. Slaa. Achtendertig exemplaren.

Het laat zien hoe moeizaam de positie is van een dichter die meent iets te moeten vertegenwoordigen. Wigmans voorganger was Frank Starik die op de toon van een boeteprediker uit de Bible Belt feesten en partijen opluisterde met vriendelijke versjes. Die uitvaarten, waarbij eenzame doden op het laatst nog even worden onderworpen aan maatschappelijke disciplinering. Het verantwoord moralisme van de dichters des vaderlands – op een enkel schurend vers van Komrij na. Een stadsdichter spreekt namens de polis en richt zich tot zijn medeburgers. Hij moet een diplomaat zijn, een retoricus. Het probleem met het gedicht van Wigman is dat het van meer inzicht getuigt in wat een stadgenoot beweegt dan de polis ooit kan verdragen. Als stadsdichter is Wigman een exponent van de maatschappelijke disciplinering waarvan hij in zijn gedicht het failliet bij een medeburger beschrijft. Diezelfde maatschappelijke discipline vereist dat hij dat failliet niet al te luid en duidelijk onder woorden brengt.


(zaterdag gepubliceerd op Neder-L)

zondag 21 april 2013

Polyfonie


Een polyfone roman met één hoofdpersonage – dat is Pier en oceaan. Polyfoon volgens de auteur zelf: “Daarom heb ik een polyfone roman geschreven, over individuele levens in verscheidene generaties.” Aldus De Jong in een interview in Vrij Nederland. Dat er in ruim achthonderd pagina’s doorgaans één stem opklinkt, die van het achter Friese en Zeeuwse dijken opgroeiende personage Abel Roorda, zal iedereen erkennen die de roman gelezen heeft. Ook De Jong doet daar niet moeilijk over. In een ander interview, in NRC Handelsblad, gaat hij in op het autobiografische gehalte van het boek. Pier en oceaan werd geschreven om een tijd te evoceren - de tijd van een jeugd.

Wanneer één stem overheerst in iets wat polyfoon bedoeld is, zou het zomaar eens kunnen dat na achthonderd pagina’s de compositie behoorlijk uit het lood is geslagen. Dat gebeurt niet –het is althans niet mijn ervaring. Met die polyfonie valt het ook wel mee. Met uitzondering van de eerste honderd pagina’s, waarin de lotgevallen van een toekomstig ouderpaar worden beschreven, ligt het perspectief bij het hoofdpersonage. Perspectief is een te magere term. Het personage wordt met al zijn zintuigen de zaken van het leven gewaar, denkt over die zaken na en probeert zich een manier van doen aan te meten. Af en toe wordt het perspectief doorbroken: opeens bevinden we ons in het bewustzijn van moeder Dina, vader Lieuwe of de Friese grootvader.

Voor die doorbrekingen voert De Jong een rechtvaardiging aan die op zichzelf losstaat van de polyfonie. Zijn werkwijze zet hij af tegen die van een voorganger als Vestdijk en een tijdgenoot als Van der Heijden. Ook zij evoceerden een jeugd, ook zij evoceerden een omgeving waarin een kind opgroeide. In het interview in Vrij Nederland stelt hij dat ze vooral tekortschoten in de manier waarop zij ouders portretteerden:

(…) je ziet die mensen niet van binnenuit, ze hebben geen eigen perspectief in de roman. Iedereen van onze leeftijd denkt nu op een psychologische manier na over zijn ouders en grootouders, je hebt een beeld van hun relaties, je kunt zien hoe dat je eigen leven beïnvloedt. Een roman met één hoofdpersoon doet daar geen recht aan.

Toch is Pier en oceaan wel degelijk een roman met één hoofdpersoon. Die hoofdpersoon stelt zich de beweegredenen voor van de personages in zijn directe omgeving. Alleen omdat hij dat doet - zoals ‘iedereen van onze leeftijd’ – wil De Jong ons confronteren met het perspectief van anderen. Niet omwille van zichzelf kent de roman dat perspectief, niet vanwege een compositorische noodzaak: we betreden het hoofd van Dina en anderen om een realistische illusie te versterken. Bij die realistische illusie gaat het niet om henzelf, maar om de protagonist. Dat Pier en oceaan een boek zou zijn over ‘individuele levens in verscheidene generaties’ is dan ook niet helemaal waar. Die individuele levens worden ons gepresenteerd omdat ze een rol vervullen: ze zijn markeringspunten in het bewustwordingsproces van Abel Roorda.

Dat De Jong het niet zo ziet, zou onaardig geïnterpreteerd kunnen worden. Als deze auteur oprecht denkt dat hij zijn verwanten evenveel ruimte schenkt als zijn alter ego... Wat is dat voor man die achthonderd pagina’s wijdt aan zichzelf? Op mij hadden de doorbrekingen van het perspectief een heel ander effect – een effect dat misschien wel haaks staat op wat De Jong voor ogen stond. Het heeft te maken met de manier waarop De Jong de perspectiefwisseling presenteert – als een echte perspectiefwisseling namelijk. Tientallen bladzijden wordt er gefocaliseerd vanuit Abel. Wanneer het perspectief verspringt, is het niet Abel die zich gemoeds-toestanden en beweegredenen buiten zichzelf voorstelt, maar de vertelinstantie die de gemoedstoestanden en beweegredenen beschrijft en presenteert. Voor de lezer is het niet Abel die ‘op een psychologische manier nadenkt over ouders en grootouders’ – Abel verdwijnt. Abel is voor de lezer een personage van papier - van dezelfde orde als Dina, Lieuwe en alle anderen die de roman bevolken. Tientallen bladzijden maken wij de werkelijkheid mee vanuit het hoofd van Abel – het zijn Abels gewaarwordingen die we leren kennen, waarover we reflecteren, die we desnoods bekritiseren. In zijn hoofd zitten we als in ons eigen hoofd. Het leidt tot maximale identificatie en de realiteitsillusie waar De Jong zo hartstochtelijk op uit is. Maar opeens gebeurt er iets wat in geen enkele werkelijkheid kan gebeuren – niet in die van Abel en niet in die van ons: we worden getransporteerd naar het hoofd van een vreemde.

In Pier en oceaan leiden de perspectiefwisselingen niet tot een versterking van de realistische illusie – integendeel: die illusie wordt verbroken. De conclusie lijkt onontkoombaar: welke kwaliteiten Pier en oceaan ook mag hebben - de verteltechnische innovatie die De Jong als een belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de ontwikkelingsroman beschouwt, heeft niet het gewenste effect. Het neemt niet weg dat die perspectiefwisselingen bij de lezer die ik ben, wel degelijk sterk werken. Getransporteerd worden naar het hoofd van een ander, naar dierbaren in de directe omgeving – dat zoiets niet echt mogelijk is, laat zich op zijn hoogst vangen in een uit het Frans vertaalde volzin vol termen als ‘menselijke conditie’, ‘isolement’ en ‘verlangen’. Wie Pier en oceaan leest, stuit op die conditie – in de werkelijkheid van Abel en in de alledaagse werkelijkheid van de lezer. Maar wie Pier en oceaan leest, krijgt ook even, heel even, juist wanneer hij uit Abels hoofd wordt gekatapulteerd, de gelegenheid zich aan die conditie te onttrekken. De perspectiefwisselingen in Pier en oceaan creëren geen realistische illusie, maar een metafysische illusie. Niet bij Abel Roorda, maar bij de lezer.

Zich overgeven aan metafysische illusies – dat gebeurt vaker in Pier en oceaan. Meer dan een race-milieu-momentzoektocht is het boek een zoektocht naar wat een jongeman ontwaart wanneer hij zich uitrekt op een pier en het een en ander voor zich ziet liggen. De metafysica waar het mij hier om gaat, is de metafysica van het lezen – wie fictie leest, zich identificeert met personages, zich identificeert met een implied author, treedt buiten zichzelf op een manier die we verder alleen maar kennen van heel nare sektes. Hij geeft zich over aan bewustzijnsinhouden. Wie Pier en oceaan leest en zich - na de eerste honderd bladzijden - vereenzelvigt met Abel Roorda, doet iets wonderbaarlijks. Dat het wonderbaarlijk is, beseft de lezer pas echt wanneer zich iets miraculeus van een nog hogere orde voltrekt.
 
(vrijdag gepubliceerd op Neder-L)