vrijdag 19 oktober 2012

Laatste gedicht (1)

 
grassère
 
dwars door mistroostige mist
blijft hij van herfst naar lente ons vervoeren
deze lachende alchemist
met zijn picturale partituren

Lucebert, Van de maltentige losbol, Amsterdam 1994


Het laatste gedicht in Van de maltentige losbol, de bundel die een paar maanden na Luceberts dood verscheen in een fraaie, tweedelige cassette. Eén deel bevatte de eigenlijke bundel: in een groot formaat, 24 x 30 cm., dat recht deed aan de gouaches en tekeningen die de zestig gedichten vergezelden. De gouaches waren door Lucebert zelf uitgezocht, de tekeningen door de uitgever en de erven. Het tweede deel was een fotoboek: Op bezoek bij Lucebert. De bezoekers waren een Duitse kunsthistoricus, Jens Christian Jensen, die verantwoordelijk was voor de samenstelling van het boek en een korte begeleidende tekst, en de Duitse fotografe Karin Székessy. Een stuk of dertig foto’s van Lucebert in zijn Bergense atelier en zijn directe leefomgeving met daarnaast ook nu weer perfect afgedrukte tekeningen, aquarellen en collages. Dat de twee bezoekers werkelijk grenzen waren gepasseerd, maken de eerste en de laatste foto’s duidelijk: de Waddenzee en de Afsluitdijk vanuit een autoraam. Toeristische truttigheid die voor een vreemd contrast zorgt met de karikaturale kobolden in Luceberts eigen wereld.

Een echt laatste gedicht dus, in de laatste door Lucebert zelf samengestelde bundel. Drie keer ‘mist’ in een kort gedicht van niet meer dan zesendertig lettergrepen. Gérard Grassère was een jaar tevoren overleden. Hij was negen jaar ouder geweest dan Lucebert; verder schilder, Limburger, figuratief-expressionistisch-abstract-poëtisch, aan de rand van Cobra maar – vermoed ik – iets te oud om vol overtuiging mee te doen, een bevlogen docent op kunstacademies, een liefhebber van de poëzie van Elizabeth Eybers. Hij was ook Luceberts buurman in Jávea. Een expansionistische, extraverte Lebemann, stel ik me zo voor. De gelukkige kunstenaar.

Alles wat Lucebert niet per se was. Dat het gedicht een amulet kon zijn, dat er een kleine ritselende revolutie kon worden afgedraaid – in de poëzie en ook in het leven: het was een overtuiging die Lucebert aan het eind van de jaren vijftig had verloren. In 1963 verscheen Mooi uitzicht en andere kurioziteiten – een veelzeggende titel. Vervolgens verscheen er gedurende achttien jaar geen bundel. De dichter Lucebert liet alleen van zich horen met gelegenheidswerk: teksten voor een volkstellingsaffiche of voor een theatervoorstelling. Wel verschenen in 1974 de Verzamelde gedichten, een meticuleus geannoteerd praalgraf dat voor de geannoteerde soms een heftige confrontatie had betekend met eerder gepubliceerd werk. Het leidde tot negen nieuwe gedichten, negen herschrijvingen: wat momenten van extase waren geweest werden momenten van woede en ontgoocheling.

Toen in 1981 Oogsten in de dwaaltuin uitkwam, bleek die bundel een samenraapsel van concrete aanleidingen – vaak het leven en werk van bevriende kunstenaars als Breytenbach en Schierbeek. Pas de volgende bundel, De moerasruiter uit het paradijs uit 1982, laat weer een autonome verbeeldingswereld zien. Het is een wereld van moerasruiters, pekelzalvers en kleine herders. In iets meer dan een decennium verschijnen vervolgens drie behoorlijk lijvige bundels: Troost de hysterische robot in 1989, Van de roerloze woelgeest in 1993 en ten slotte Van de maltentige losbol in 1994. Een dichter heeft iets hervonden – zichzelf, zijn stem? Waar blijft het ‘ik’ in de passage van jeugdige overmoed naar Spätstil? Al die bundels ademden zo ongeveer dezelfde sfeer; al die bundels kenden hun laatste gedichten.

Wordt vervolgd

(op 1 oktober gepubliceerd op Neder-L)
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten