woensdag 28 maart 2012

Fragment

 
De weken waarin ik lees, herlees, gedeeltelijk herlees en niet lees omdat ik verstandige vragen moet stellen. Waaronder dit fragment:

De kamer werd verlicht door een staande schemerlamp met een perkamenten kap met grote, rode bloemen en door een kleiner lampje met een rood kapje en een franje van kraaltjes op de schoorsteenmantel. In het licht van de schermerlamp stond een fauteuil met op een taboeretje ernaast een opengevouwen krant. Het licht van de schemerlamp reikte tot de onderkant van de zware, donkere gordijnen die de kamer van de vloer tot de zoldering van de buitenwereld  afsloten. Langs de zijwanden en aan weerszijden van de schuifdeuren stonden, half in de schemer, rijen boeken in diepe, bruine kasten, die eveneens tot de zoldering reiken.

Geen proza dat het van esthetiek moet hebben of van selectie. Een opeenhoping van voorzetsels suggereert een volledige beschrijving van een kamer die ik nog steeds niet voor me zie. Een schrijver als Elsschot zou een adjectief zo verrassend koppelen aan een zelfstandig naamwoord dat een lezer zich meteen een concreet beeld vormt van de kantoorruimte waarom het hier gaat. Eén detail en de verbeelding van de lezer gaat aan het werk zoals de handboeken van de literatuurtheorie het willen. Dat zijn goede handboeken.

De auteur schreef twee woorden meer dan ik heb geciteerd: ‘De kamer van Beerta’.  Het fragment staat op de eerste bladzijde van Het bureau. Er zouden er nog zo’n vierduizend volgen. Er wordt wel eens beweerd dat Voskuil te weinig erkenning heeft gekregen binnen het literaire circuit.

Ik sla Elsschot op een willekeurige bladzij open: p. 98 van het Verzameld werk. De eerste zin die ik lees: ‘Nu Jezus en zijn moeder haar in de steek lieten, begon zij aan een juffrouw te denken.’ Een zin die handboeken overbodig maakt. Literair ben ik perfect gesocialiseerd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten